Publications

Skip Navigation Links.

Search for publications:


Limit search to the fields

ECN publication
Title:
Sectorstudie bouw [NDS 94-007]
 
Author(s):
 
Published by: Publication date:
ECN Policy Studies 1-10-1994
 
ECN report number: Document type:
ECN---94-007 Book
 
Number of pages: Full text:
31 Download PDF  

Published in:.

Abstract:
Voor de bouwsector geldt dat ze een zeer uiteenlopend pakket van activiteitendekt. Het betreft niet alleen een grote verscheidenheid aan producten en grondstoffen, zoals dit ook in andere sectoren wel voorkomt, maar ook nog de volgende aspecten. Een groot deel (ca. 25%) van de activiteiten vindt plaats in bedrijven met minder dan 10 personeelsleden. Uniek voor de bouw is bovendien dat de productielocatie en de productie-omstandigheden steeds veranderen. Dit leidt niet alleen tot registratieproblemen, maar ook tot extra variatie in verklarende factoren van energiegebruik.

Het bouwproces bestaat uit het aanvoeren, op maat brengen en plaatsen van materiaal. De aanvoer naar de bouwplaats valt buiten de waarneming van het CBS, maar behoort te worden meegenomen bij de transportsector. Transport op de bouwplaats vindt plaats met elektrische kranen, liften en dergelijke, alsmede mobiele werktuigen met verbrandingsmotor. Dit laatste kan omvangrijk zijn, met name in de grond-, water- en wegenbouw. Op grond van het bovenstaande ligt het voor de hand een onderverdeling te maken tussen bedrijven die intensief van mobiele werktuigen gebruik maken en 'overige' bouwbedrijven.

De leeftijdsopbouw van de kapitaalgoederen is in veel sectoren een belangrijke verklarende variabele voor het energieverbruik. Een bepaald type baggerwerktuig heeft bijvoorbeeld een vrijwel vaste verhouding tussen productie en brandstofverbruik. Een lager verbruik kan dan slechts gerealiseerd worden door inzet van een zuiniger (efficiënter) type werktuig. Doorgaans zijn oudere werktuigen het minst efficiënt. Vervanging van kapitaalgoederen is evenwel een betrekkelijk autonoom proces, dat lang niet alleen door energie-efficiency wordt bepaald. Een verklarende variabele voor het energiegebruik kan de gemiddelde leeftijd van de ingezette kapitaalgoederen zijn. Deze dient met de productie gewogen te worden. Weging met de daadwerkelijke productie is belangrijk omdat de inzet (bedrijfsduur) van het mobiele materieel sterk kan variëren. Nieuwe, hoogwaardige werktuigen worden pas aangeschaft als er de eerste jaren voldoende emplooi voor is. Deze werktuigen zullen, naarmate ze ouder worden, gemiddeld echter steeds minder ingezet worden. Vele oude werktuigen worden slechts als reserve of voor incidentele werkzaamheden aangehouden.

Het ligt voor de hand een segment 'gebruikers van mobiele werktuigen' af te zonderen van de 'overige bouw'. Tot op heden komt dit redelijk overeen met de SBI ?74 groep: grond-, water- en wegenbouw. In de SBI '93 zit het gebruik van mobiele werktuigen verspreid in drie groepen (451, 452 (gedeeltelijk) en 455).

Gezien deze versnippering wordt het voor de toekomst waarschijnlijk moeilijker de gebruikers van mobiele werktuigen als segment te blijven hanteren. Een alternatief voor bovengenoemde segmentsplitsing is een splitsing in functies 'gebruik mobiele werktuigen' en 'overig verbruik'. Het voordeel hiervan is dat deze functie directer in verband gebracht kan worden met de hoeveelheid motorbrandstoffen, het nadeel is dat de relatie met productiecijfers onzuiver wordt. Ook blijft het moeilijk een maat te vinden voor de fysieke prestatie van mobiele werktuigen. In de zin van de NEEDIS-structuur is het aanmerken van mobiele werktuigen als installatie het meest zuiver. Dit lost evenwel het probleem met de kwantificering van fysieke prestaties niet op, terwijl de registratie van afzonderlijke ?installaties? veel te omvangrijk zal zijn.

Een verdere afsplitsing van de baggersector is gezien de beschikbaarheid van gegevens mogelijk, mits het energiegebruik in deze categorie adequaat kan worden waargenomen.

Onderverdeling in segmenten woningbouw/utiliteitsbouw of nieuwbouw/renovatie is niet rechtstreeks te maken. Veel bedrijven zijn op meer van deze terreinen werkzaam en de energieverbruikende activiteiten lijken sterk op elkaar. Omvangrijke waarneming van het CBS gebeurt op basis van projecten, waarbij het onderscheid tussen woningbouw/utiliteitsbouw of gebouwtype wordt gemaakt. Verschillende bouwproducten kunnen daarom wel als functie worden gehanteerd. Onderscheid naar functies is zinvol voor een beperkt aantal categorieën, bijvoorbeeld woningen/kantoren-scholen-winkels/loodsen-schuren en kassen.

Vanuit het CBS zijn de volgende gegevens beschikbaar:

  • Enquêteert voor de produktiestatistieken van de bouwnijverheid en de NEH het energieverbruik, gesplitst in relevante energiedragers. Voor de indeling in bedrijfsklassen levert dit volgens CBS voldoende betrouwbare informatie.
  • Het brandstofverbruik voor transport is in de CBS-statistieken een aparte categorie. Verbruik op de openbare weg is in de grond-, water- en wegenbouw evenwel een wezenlijk onderdeel van de activiteit.
  • Van de bouwinstallatiesector wordt per groep gas- en elektriciteitsverbruik gepubliceerd van de grotere bedrijven. Verdere opsplitsing in de bouwnijverheid vindt alleen plaats op basis van energiekosten. De toekenning van cijfers aan bedrijfsgroepen vindt plaats door middel van ophoging, interpolatie over jaren en extrapolatie naar verwante groepen, met als gevolg een matige kwaliteit.
  • Het CBS geeft met de maandstatistieken bouwnijverheid een omvangrijke registratie van de bouwproductie, op basis van de bouwvergunningenregistratie.
Daarnaast kunnen diverse andere bronnen worden geraadpleegd:
  • Registratie van tijdelijke aansluitingen vindt plaats bij elektriciteitsdistributiebedrijven, waarvan er circa 40 in Nederland zijn. Deze registratie is niet overal goed uitgesplitst naar SBI-code of tijdelijke activiteit.
  • De vereniging Centrale Baggerbedrijf registreert de productie in m3, het aantal productie-uren en de capaciteit in Nederland van de Nederlandse baggervloot, gesplitst in 13 categorieën. Tevens kan uit aanvullende gegevens omtrent de vloot inzicht worden verkregen in jaargangenopbouw van de vloot en de materieelinzet. Het geschatte verbruik van dieselolie bedroeg in 1993 circa 110 mln kg, dit komt neer op 4,7 PJ. Deze schatting is op basis van vuistregels en komt aanzienlijk hoger uit dan de CBS-cijfers (circa 100 mln kg voor de totale bouwnijverheid). Het verschil kan liggen in de toerekening door het CBS aan zand- en grindwinning, c.q. binnenvaart. Het energiegebruik van de natte zand- en grindwinning maakt deel uit van 1,3 PJ verbruik in de overige delfstoffenwinning.
  • Er vindt verder geen registratie plaats van het mobiele werktuigenpark. Er zijn slechts globale schattingen van aantallen werktuigen en nog globalere schattingen van de bedrijfsuren die met deze werktuigen worden gemaakt. Onderscheid tussen inzet voor de bouw of voor overige sectoren wordt niet gemaakt. De jaarlijkse (niet openbare) verkoopcijfers van mobiele werktuigen, verzameld door de branchevereniging BMWT, zouden als voorzichtige benadering kunnen dienen.


Back to List