Title:
|
Sectorstudie anorganische chemie [NDS 94-008]
|
|
Author(s):
|
Struker, A.
|
|
Published by:
|
Publication date:
|
ECN
Policy Studies
|
1-10-1994
|
|
ECN report number:
|
Document type:
|
ECN---94-008
|
Book
|
|
Number of pages:
|
Full text:
|
80
|
Download PDF
|
Published in:.
Abstract:
Op basis van een literatuurstudie en gesprekken met direct betrokkenenis de sector anorganisch chemische industrie opgedeeld in segmenten,
energiefuncties en installaties. Bij de indeling in segmenten is rekening
gehouden met de homogeniteit tussen producten en grondstoffen én de
werkzaamheid bij het verzamelen van gegevens voor de databank. Er is
voor gekozen om segmenten zo te kiezen dat één of meer, gehele, bedrijven
binnen één segment vallen. Binnen ieder segment zijn energiefuncties
te onderscheiden, in deze studie de omzetting van grondstof naar product.
Deze omzetting gebeurt met behulp van diverse installaties.
Het energiegebruik binnen de anorganische chemie bedroeg, gemiddeld
genomen over de afgelopen jaren, circa 50 PJ, ongeveer 2,5% van het
primaire energiegebruik in Nederland. De anorganische chemiesector blijkt
een sector te zijn waar een zestal bedrijven op een achttal locaties
voor het grootste gedeelte van het energiegebruik verantwoordelijk zijn.
Per locatie of vestiging zijn de grenslijnen scherp te trekken, wat
het verleidelijk maakt ze apart te beschrijven. Van de zes bedrijven
houden een tweetal bedrijven, op vier locaties, zich bezig met de productie
van zout c.q. verwerking van zout tot chloor/soda. Deze zijn in deze
studie als het segment 'zoutverwerkende industrie' beschouwd (GE Plastics
in Bergen op Zoom behoort volgens CBS niet tot de sector). Eén bedrijf
dekt het segment 'fosfor en derivaten producerende industrie', Eén bedrijf
'siliciumcarbide producerende industrie' en een tweetal bedrijven 'roet
producerende industrie'. Bij de laatste drie bedrijven gaat het specifiek
om één proces, wat betekent dat bedrijfscijfers betrekking hebben op
specifiek dat ene product. Bij de andere bedrijven zijn de processen,
wat energiehuishouding en boekhouding betreft, door elkaar verweven.
De producties van derivaten, ondergeschikt aan het energiegebruik van
het hoofdproduct, zijn binnen het segment van het hoofdproduct opgenomen.
Dit is gedaan om aan te sluiten bij de door het CBS gehanteerde benaderingswijze.
Het praktische voordeel is dat bedrijfsgrenzen binnen segmentgrenzen
vallen en bedrijfsgegevens ook direct aan een segment te koppelen zijn.
Als energiefuncties zijn, indien het energiegebruik groot is, specifieke
productieprocessen gedefinieerd. Procesbeschrijvingen en gebruikte installaties
met kengetallen zijn - vrij eenvoudig toegankelijk - voorhanden.
Op basis van beschrijvingen zijn de bekende installaties opgesomd met
een jaarverbruik groter dan 0,2 PJ. Indien voorhanden, is het specifieke
energiegebruik ook vermeld. De totalen van de installatieverbruiken
zijn daarboven weergegeven. Om een indicatie te geven van het elektriciteits-
en brandstofverbruik op bedrijfsgrensniveau - onder deze laatste vallen
ook de ingezette grondstoffen welke niet op installatieniveau zijn meegeteld
- is het verbruik op energiefunctieniveau vermeld. Op dit niveau staan
eveneens de productiecapaciteiten vermeld en indien van de werkelijke
producties is uitgegaan staan deze eronder weergegeven. Na een weergave
op segmentniveau volgt ook het verbruikssaldo op sectorniveau (globaal
42 PJ), waarbij het verbruik van het segment 'overig' niet bekend is
en daarom ook niet nader is ingevuld. Het verbruikssaldo voor het jaar
1990-1993 ligt tussen 45 en 58 PJ. De vier benoemde segmenten, zonder
het segment 'overige anorganisch chemische industrie' dekken de sector
kennelijk voor het overgrote deel.
Inventarisatie van productieprocessen leverde op dat binnen de sector
'overige anorganisch chemische industrie' zich alleen productieprocessen
afspelen met een energiegebruik kleiner dan 1 PJ. Dit, tezamen met het
geschrevene in de voorgaande alinea dat de sector door de vier benoemde
segmenten goed gedekt wordt, maken dat het verzamelen van gegevens voor
de sector 'overige anorganisch chemische industrie' niet de prioriteit
heeft.
Een illustratie bij de noodzakelijke interpretatie van statistieken
kan worden gegeven met de verschuiving van de joint-venture warmte/kracht-bedrijven
naar 'Elektriciteits- en warmteproductiebedrijven decentraal'. Dit verklaart
de vermindering van aardgas in 1993 t.o.v. de voorgaande jaren en voor
een gedeelte de verandering van elektriciteit en stoom/warm water.
Tot slot is het van belang een overzicht te verkrijgen van de benodigde
gegevens op verschillende aggregatieniveaus. De benodigde gegevens zijn
energieverbruiksgegevens en zogenaamde verklarende factoren. Deze laatste
zijn grootheden die naar verwachting mede bepalend zijn voor de omvang
van het energieverbruik, zoals productiecijfers en financiële kengetallen.
Advies voor monitoring
Op basis van beschikbare bronnen kunnen de volgende conclusies worden
getrokken:
- Binnen de anorganische chemiesector zijn op dit moment, behalve
de SBI '93-uitvoering van de Nederlandse Energiehuishouding door het
CBS, geen direct bruikbare bronnen voorhanden die met een regelmaat
te raadplegen zijn. Na enige bewerking is het mogelijk data te selecteren
uit de Emissieregistratie en de enquête van Krachtwerktuigen. De vergunningen
in het kader van de Wet milieubeheer bevatten informatie over uitstoot
van afvalstoffen in relatie met productiecapaciteiten. Na een omslachtige
bewerking kunnen gegevens die hieruit voortkomen gebruikt worden.
- Over het algemeen staan individuele bedrijven niet direct negatief
tegen het verstrekken van energieverbruikcijfers (deze zijn vaak al
voorhanden omdat ze t.b.v. de MJA ook verzameld moeten worden). Er dient
echter wel een duidelijke afspraak gemaakt te worden met het betreffende
bedrijf. Tegen het verstrekken van gegevens op installatieniveau staan
de bedrijven afwijzend. Dit geldt ook voor het verstrekken van economische
kengetallen.
- Economische kengetallen staan wel in de jaarverslagen. Echter, in
de meeste jaarverslagen staan cijfers van het gehele concern en niet
van het specifieke bedrijf in kwestie.
- De bedrijven die benaderd zijn zien, voor wat betreft informatieverstrekking,
het liefst een constructie waarbij specifieke cijfers op een meer geaggregeerd
niveau via een intermediair beschikbaar worden gesteld. Te denken valt
hierbij aan belangenorganisaties als de VNCI of SIGE. Hierbij kunnen
enkele segmenten samengevoegd worden vanwege de geheimhouding.
- Er zijn bedrijven die hun MJA ter inzage hebben gegeven. Zij willen
echter dat deze gegevens in deze staat niet aangewend worden. Daarom
dient er aan de bedrijven verzocht worden om aan Novem kenbaar te maken
dat de bedrijven, onder bepaalde voorwaarden, toestemming geven gegevens
ter beschikking stellen.
- Als toekomstige bron kan de Wet milieubeheer worden aangemerkt,
indien de energie paragraaf gegevens bevat die bruikbaar zijn. De discussie
over de invulling van te vragen energiekengetallen aan de bedrijven
speelt zich op dit moment af en wordt in 1996 geëvalueerd.
Concluderend kan worden gesteld dat van processen en installaties in
zijn algemeenheid goede beschrijvingen te geven zijn, maar dat het ontbreekt
aan openbare periodieke cijfers. Om toch gegevens over producties te
verkrijgen kunnen door het CBS een gewogen fysieke productie van enkele
productgroepen worden berekend.
Dit rapport geeft de situatie t/m 1993.
Back to List