Title:
|
Verbruiksanalyse glastuinbouw [NDS 96-004]
|
|
Author(s):
|
Boot, H.
|
|
Published by:
|
Publication date:
|
ECN
Policy Studies
|
1-2-1996
|
|
ECN report number:
|
Document type:
|
ECN---96-004
|
Book
|
|
Number of pages:
|
Full text:
|
17
|
Download PDF
|
Published in:.
Abstract:
Verreweg de belangrijkste subsector (wat betreft energieverbruik) inde Landbouw en Visserij is de glastuinbouw, met ca. 80% van het energieverbruik
van de totale sector een zeer sterk gezichtsbepalende subsector. Voor
deze glastuinbouw, met een jaarverbruik van ca. 137 PJ, worden een aantal
voorbeelden van verbruiksanalyses gepresenteerd.
Voor een analyse van het energieverbruik is een onderzoeker meestal
vooral geïnteresseerd in trends. In de sectorstudies is een tijdspanne
van 10 jaar gehanteerd, maar gelet op de verschuivingen en veranderingen
in de landbouwsector is voor een aantal gegevens zelfs tot 1980 teruggegaan.
De onderstaande grafiek geeft het energieverbruik voor de glastuinbouw
weer, gedifferentieerd naar de 'segmenten' glasgroente, glasbloemen
en potplanten. Vervolgens komt natuurlijk de vraag op waardoor dit verbruik
nu eigenlijk bepaald wordt; welke factoren spelen een rol bij dit energieverbruik?
Dit is voor de glastuinbouw een complex geheel.
- In eerste instantie speelt natuurlijk de omvang van het areaal;
het aantal vierkante meters verwarmd kasoppervlak heeft zich in de loop
der jaren uitgebreid van 8800 ha tot 10300 ha. Een energieverbruik per
meter kasoppervlak geeft hierdoor al een beter beeld van de ontwikkeling
van de energie-intensiteit dan een 'kaal' energieverbruikscijfer.
- Daarnaast speelt de keuze van het gewas en de teeltperiode een belangrijke
rol; een komkommer in februari verbruikt nu eenmaal meer warmte dan
een anjer in mei. De invloed van dit zogenaamde 'teeltplan' is helaas
niet te vertalen naar een landelijk overall correctiecijfer.
- Ten derde belangrijke grootheid, het buitenklimaat, is wel te verdisconteren.
Door de verbruikscijfers te corrigeren met behulp van graaddagenrelaties,
kan een beeld worden verkregen van de ontwikkeling van de energieintensiteit,
onafhankelijk van klimaatinvloeden.
Naast de areaal- en klimaatinvloeden kan een energieverbruikscijfer
ook gerelateerd worden aan de variaties in de productie van een sector.
Daarbij wordt er gebruik gemaakt van een relatie tussen energieverbruik
en fysieke productie, en energieverbruik en toegevoegde waarde. Het
idee hierachter is dat de toegevoegde waarde van een product iets zegt
over de kwaliteitsontwikkeling van een product, hoewel dit gegeven natuurlijk
ook conjunctuurgevoelig is. Een relatie tussen fysieke productie en
toegevoegde waarde geeft daardoor ook weer inzicht in het investeringsklimaat
en daarmee het innovatievermogen van een sector.
De fysieke productie van de glastuinbouw bestaat uit een zeer groot
aantal producten, dat varieert van aardbeien tot fresia's. Daarom wordt
bij de berekening van de fysieke productie uitgegaan van de financiële
opbrengst (de omzet) aan glastuinbouwproducten, die daarbij aangepast
worden voor prijseffecten. Het pakket aan glastuinbouwproducten is namelijk
continu aan verandering onderhevig. Daarnaast kunnen producten in bepaalde
perioden van het jaar meer opbrengen dan in andere perioden. Hierdoor
zou een wijziging van de periode van afzet (vgl. wintersla) ten onrechte
invloed hebben op de prijsmutatie en daarmee op de fysieke productie.
Om dit te voorkomen berekent het Landbouw-Economisch Instituut (LEI-DLO)
een jaarlijkse prijsmutatie, waarmee de financiële omzet wordt gecorrigeerd.
Deze prijsmutatie wordt bepaald op basis van maandcijfers per product,
en wordt voor de totale glastuinbouw gerelateerd aan het productenpakket
van het voorafgaande jaar. Op deze manier is het mogelijk om de productiviteit
van de glastuinbouw uit te drukken in een omzetcijfer dat onafhankelijk
is van prijseffecten.
Al met al zijn er in de glastuinbouw dus een viertal invloedsfactoren
te onderscheiden:
- fysieke productie (productie volume-effect)
- omvang areaal (areaaleffect)
- buitenklimaat (klimaateffect)
- teeltplan.
Hiervan zijn alleen de eerste drie factoren in een getal uit te drukken.
In de analyse is het energieverbruik in de glastuinbouw, met als basisjaar
1983, uitgewerkt met betrekking tot respectievelijk productie(volume)-effect,
areaaleffect en klimaateffect. Hiermee kon de stijging in het energieverbruik
van 1983 tot op heden (van 100 naar 180%) vrijwel volledig kan worden
verklaard uit de toename van de productie (volumina; van 100 naar 170%).
Optredende kleine variaties (bijv. piek in 1991) rond deze globale stijgende
trend lijken goed te verklaren te verklaren aan de hand van klimaateffecten.
Indien echter ook de periode 1980-1983 in de analyse wordt betrokken,
dan blijken de trends minder goed verklaarbaar. De sterke daling in
het energieverbruik die in de periode 1980-1983 blijkt te zijn opgetreden,
kan eigenlijk niet verklaard worden aan de hand van het verloop van
productie-, areaal- of klimaateffecten. Er blijkt nog een andere parameter
aanwezig te zijn die van grote invloed is op het energieverbruik in
de sector: de energiekosten, of preciezer, de aardgasprijs. De daling
van het energieverbruik in de jaren 1980-1983 blijkt precies synchroon
te lopen met de stijgende gasprijs. De tuinders lijken zich dus zeer
goed bewust van de mogelijkheid om hun energieverbruik te beïnvloeden,
bijvoorbeeld door hun teeltplan aan te passen. Daarnaast zijn met name
in deze periode een groot aantal maatregelen voor energiebesparing genomen
(schermen). De daling van het energieverbruik in de periode 1980-1983
blijkt overigens grotendeels permanent; ook nadat de energieprijzen
weer terug zijn op het oude niveau, blijkt het energieverbruik niet
in dezelfde mate weer toe te nemen. De stijging die na 1983 weer optreedt
wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door een toenemende productie.
Back to List